Canvas is not supported in your browser.
Redekundig.nl
Hulpmiddel voor redekundig
en taalkundig ontleden. door Veenentaal

Klik op een zinsdeel voor meer informatie.

Onderwerp
Het onderwerp doet iets of is iets. Onderwerp en persoonsvorm komen overeen in persoon en getal.
Als je vraagt: "Wie of wat + gezegde?", dan is het onderwerp het antwoord.
Voorlopig onderwerp
Het voorlopig onderwerp kondigt het eigenlijke onderwerp aan.
Het voorlopig onderwerp is vaak het woord "het" en staat aan het begin van een zin. Het eigenlijke onderwerp volgt en als dat een bijzin is, dan heet dat een onderwerpszin.
Persoonsvorm
De persoonsvorm is een werkwoord. Hij is onderdeel van het gezegde. Hij vertelt je, wat het onderwerp doet of is. Zijn 'vorm' hangt af van de 'persoon' van het onderwerp, zoals 1e, 2e of 3e persoon enkel- of meervoud.
De persoonsvorm verandert daarom als je het onderwerp van enkelvoud naar meervoud verandert, of andersom. Hij verandert van plek, als je de zin vragend maakt. En van tijd als je de zin in een andere tijd zet.
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp doet.
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de zin, inclusief pv. Ook delen van gesplitste werkwoorden, wederkerende voornaamwoorden en hele werkwoorden met "te" of "aan het" ervoor horen er bij.
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde geeft aan wat de toestand of een eigenschap van het onderwerp is.
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (werkwoorden) en een naamwoordelijk deel, dat iets over het onderwerp zegt. Stel drie vragen: (1) staat er een koppelwerkwoord in de zin, (2) gaat het in de zin om een toestand of eigenschap en (3) wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd? Als je drie keer "ja" antwoordt, dan heeft de zin een naamwoordelijk gezegde.
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp ondergaat ('lijdt onder') de werking van het gezegde.
Op de vraag: "Wie of wat + gezegde + onderwerp?", is het lijdend voorwerp het antwoord.
Voorlopig lijdend voorwerp
Het voorlopig lijdend voorwerp kondigt het eigenlijke lijdend voorwerp aan.
Het voorlopig lijdend voorwerp is vaak het woord "het" en het lijdend voorwerp is meestal een bijzin, die dan lijdend voorwerpszin heet.
Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp krijgt of verneemt iets.
Meestal begint het meewerkend voorwerp met het woord "aan", of kun je dat er bij denken. Op de vraag: "Aan wie, voor wie of bij wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?", is het meewerkend voorwerp het antwoord.
NB Redekundig.nl noemt ook de andere soorten indirecte objecten (het belanghebbend, ondervindend of bezittend voorwerp, of de ethische datief, zie bijvoorbeeld Onze Taal), meewerkend voorwerp.
Voorzetselvoorwerp
Een voorzetselvoorwerp heeft een vaste band met (de werking van) het gezegde en begint met een vast voorzetsel.
Het voorzetselvoorwerp (1) begint met een voorzetsel dat een vaste combinatie vormt met het hoofdwerkwoord en (2) moet figuurlijk gebruik worden. Als je (3) van de zin een ja/nee-vraag kunt maken, dan is op de vraag: "Waar + vraag + voorzetsel?" het voorzetselvoorwerp (met het voorzetsel erbij) het antwoord.
Voorlopig voorzetselvoorwerp
Het voorlopig voorzetselvoorwerp is meestal het woord "er", gecombineerd met een vast voorzetsel. Het kondigt het eigenlijke voorzetselvoorwerp aan.
Bij een voorlopig voorzetselvoorwerp is meestal sprake van "er + vast voorzetsel + bijzin-die-begint-met-dat". In zulke gevallen is de bijzin een voorzetselvoorwerpszin.
Bijvoeglijke bepaling
Een bijvoeglijke bepaling geeft extra informatie over een (zelfstandig naam)woord.
Een bijvoeglijke bepaling is zelf geen zinsdeel. Je kunt het weglaten.
Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling geeft extra informatie over een ander zinsdeel.
Een bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel. Je kunt het weglaten.
Bepaling van plaats
Een (bijwoordelijke) bepaling van plaats is een bepaling, die
Meer informatie.
Bepaling van maat
Uitleg
Meer informatie.
Bepaling van gesteldheid
Een bepaling van gesteldheid zegt iets over twee zinsdelen: het gezegde en het onderwerp of lijdend voorwerp.
De bepaling van gesteldheid is een verzamelnaam voor bepaling van gesteldheid (1) tijdens de handeling, (2) volgens de handeling of (3) als gevolg van de handeling. Een bepaling van gesteldheid is meestal een bijvoeglijk naamwoord.
Nevenschikker
Een nevenschikker voegt twee gelijkwaardige zinnen of zinsdelen samen tot een geheel.
Woorden als "en", "of", "maar" en "want" zijn vaak nevenschikkers.
Bijzin
Een bijzin maakt deel uit van een samengestelde zin en is niet de hoofdzin.
Een bijzin (1) start vaak met een vraag- of voegwoord en (2) kun je meestal vervangen door een enkel woord. Waar (3) in een hoofdzin onderwerp en persoonsvorm meestal naast elkaar staan, is dat in een bijzin vaak niet zo.
Onderwerpszin
Een onderwerpszin is een bijzin. Hij heeft de functie van onderwerp van de hoofdzin.
Een bijzin (1) start vaak met een vraag- of voegwoord en (2) kun je meestal vervangen door een enkel woord. Waar (3) in een hoofdzin onderwerp en persoonsvorm meestal naast elkaar staan, is dat in een bijzin vaak niet zo.
Lijden voorwerpszin
Een lijdendvoorwerpszin is een bijzin. Hij heeft de functie van lijdend voorwerp van de hoofdzin.
Een bijzin (1) start vaak met een vraag- of voegwoord en (2) kun je meestal vervangen door een enkel woord. Waar (3) in een hoofdzin onderwerp en persoonsvorm meestal naast elkaar staan, is dat in een bijzin vaak niet zo.
Meewerkend voorwerpszin
Een meewerkend voorwerpszin is een bijzin. Hij heeft de functie van meewerkend voorwerp in de hoofdzin.
Een bijzin (1) start vaak met een vraag- of voegwoord en (2) kun je meestal vervangen door een enkel woord. Waar (3) in een hoofdzin onderwerp en persoonsvorm meestal naast elkaar staan, is dat in een bijzin vaak niet zo.
Voorzetselvoorwerpzin
Een voorzetselvoorwerpzin is een bijzin. Hij heeft de functie van voorzetselvoorwerp in de hoofdzin.
Een bijzin (1) start vaak met een vraag- of voegwoord en (2) kun je meestal vervangen door een enkel woord. Waar (3) in een hoofdzin onderwerp en persoonsvorm meestal naast elkaar staan, is dat in een bijzin vaak niet zo.
Bijwoordelijke bijzin
Een bijwoordelijke bijzin is een bijzin. Hij heeft de functie van bijwoordelijke bepaling in de hoofdzin.
Een bijzin (1) start vaak met een vraag- of voegwoord en (2) kun je meestal vervangen door een enkel woord. Waar (3) in een hoofdzin onderwerp en persoonsvorm meestal naast elkaar staan, is dat in een bijzin vaak niet zo.
Naamwoordelijk gezegdezin
Een naamwoordelijk gezegdezin is een bijzin. Hij heeft de functie van naamwoordelijk gezegde in de hoofdzin.
Een bijzin (1) start vaak met een vraag- of voegwoord en (2) kun je meestal vervangen door een enkel woord. Waar (3) in een hoofdzin onderwerp en persoonsvorm meestal naast elkaar staan, is dat in een bijzin vaak niet zo.
Hoofdzin
Een nevengeschikte hoofdzin.
Een negenschikte hoofdzin volgt vaak na een nevenschikkend voegwoord zoals "en", "of", "maar" of "want".
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een eigenschap of toestand van een zelfstandig naamwoord.
Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor het zelfstandig naamwoord waar ze iets over zeggen.
Bijwoord
Een bijwoord geeft meer informatie over het woord of de zin waar het bij hoort.
Bijwoorden zijn altijd een enkel woord. Een bijwoord zegt iets over een woord of zin(sdeel) dat geen zelfstandig naamwoord is, want anders zou het een bijvoeglijk naamwoord zijn.
Complementeerder
Een complementeerder leidt meestal een bijzin in.
Complementeerders zijn vaak "dat", "als" of "dan", of een combinatie van een voorzetsel en een complementeerder, zoals "nadat", "alsof" of "omdat".
Comparatief
Een comparatief wordt gebruikt om een vergelijking uit te drukken.
"Als" en "dan" zijn bekende comparatieven, zoals in "beter dan" of "even groot als".
Lidwoord
Een lidwoord staat voor een zelfstandig naamwoord of een woord dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt.
Het Nederlands kent de bepaalde lidwoorden "de" en "het", en het onbepaalde lidwoord "een".
Etc
Informatie.
Herkeninformatie
Vaste uitdrukking
Een vaste uitdrukking is een onveranderlijke combinatie van woorden met een figuurlijke betekenis.
Andere namen voor vaste uitdrukking zijn spreekwoord, gezegde en zegswijze.
Max
Informatie.
Herkeninformatie
Naam
Een naam benoemt een persoon of een zaak.
Namen worden meestal met een hoofdletter geschreven.
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je een lidwoord ("de", "het" of "een") voor kunt zetten.
Zelfstandige naamwoorden gebruik je vaak voor mensen, dieren, dingen of plaatsen.
Getal
Een getal geeft een hoeveelheid aan.
Getallen kun je in woorden ("drie"), cijfers ("3") of symbolen ("iii") schrijven.
Partikel
Een partikel is een onverbogen woord, waarmee een bepaalde grammaticale categorie wordt aangeduid.
Partikels komen in het Nederlands voor bij scheidbare werkwoorden. Het voorzetsel is dan vaak een partikel, zoals op in "Jan eet een appel op."
Pp
Informatie.
Herkeninformatie
Voornaamwoord
Een voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een of meer personen, dieren of dingen binnen of buiten de tekst.
Voornaamwoorden hebben hetzelfde geslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) en getal (enkelvoud of meervoud) als dat, waar ze naar verwijzen.
Voorvoegsel
Informatie.
Herkeninformatie
Voorzetsel
Een voorzetsel zegt iets over de relatie tussen de onderdelen van een zin.
Voorzetsels staan meestal voor het onderdeel waar ze bij horen, zoals "in" in "Ik wandel in de tuin."
Tussenwerpsel
Een tussenwerpsel is een uitroep, kreet of klanknabootsing, die vaak op zichzelf staat.
Voorbeelden van tussenwerpsels zijn "hé", "oei", "au", "hoera", "psst" en "kukeleku".
Werkwoord
Een werkwoord drukt een actie, gebeurtenis of toestand uit.
Werkwoorden geven aan in welke tijd een zin staat. Ze passen zich aan aan (de persoon en het getal van) het onderwerp van de zin.
Voegwoord
Een voegwoord plakt zinnen aan elkaar. Er zijn twee soorten: nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.
Nevenschikkende voegwoorden plakken twee hoofdzinnen aan elkaar. Voorbeelden zijn "en", "maar" en "want": "Jan wandelt en Piet rent." Onderschikkende voegwoorden voegen een hoofdzin en een bijzin samen. Voorbeelden hiervan zijn "omdat", "tot" en "toen": "Jan was te laat, omdat hij wandelde."
Zinsdeel
Dit is een zinsdeel.
Klik op een grammaticale functie, dan op het zinsdeel dat volgens jou die functie heeft.
Woord
Dit is een woord.
Selecteer dit woord als het volgens jou de pv is.
Zinsdeelstreep
Hier kan een zinsdeelstreep staan.
Zet hier een streep neer, als je denkt dat hier een nieuw zinsdeel begint.
Geef de zinsdelen aan en klik op Controleer
Klik in de vakjes om streepjes te zetten. Na een streepje begint een ander zinsdeel.
Een zinsdeel is een onderdeel van een zin met een bepaalde grammaticale functie. Vaak is alles wat voor de persoonsvorm staat één zinsdeel. Een zinsdeel kun je vaak vervangen door één woord.
Wijs de pv aan en klik op Controleer
De persoonsvorm is een werkwoord. Hij is onderdeel van het gezegde. Hij vertelt je, wat het onderwerp doet of is. Zijn 'vorm' hangt af van de 'persoon' van het onderwerp, zoals 1e, 2e of 3e persoon enkel- of meervoud.
De persoonsvorm verandert daarom als je het onderwerp van enkelvoud naar meervoud verandert, of andersom. Hij verandert van plek, als je de zin vragend maakt. En van tijd als je de zin in een andere tijd zet.
Ontleed de zin verder
Je weet de pv en de zinsdelen. Klik eerst op een grammaticale functie en dan op een zinsdeel. Soms komt een functie vaker voor.
Ontleed zinnen altijd in een vaste volgorde: pv, nwg/wwg, ow, lv, mv, etc.
Je hebt de zin ontleed.
Je vond de pv, wees de zinsdelen aan en gaf ze de juiste grammaticale functies.
Vul een nieuwe zin van maximaal 255 tekens in. Kies daarna Oefenen, of Redekundig of Taalkundig ontleden.
Bekijk de of ontleding, of open de XML.

© Veenentaal 2015 - 2024, powered by Alpino
Redekundig.nl slaapt van 23 tot 6 uur.